3. Respect-protocol De Bron

 

3.2. Pesten

Pesten op school is een ingewikkeld probleem dat serieus aangepakt moet worden.  Een eerste vereiste daartoe is dat alle betrokkenen, leerkrachten, ouders – en leerlingen, pesten als een bedreiging zien en derhalve bereid zijn het te voorkomen of te bestrijden.

3.2.1. Begripsomschrijving: plagen en pesten, wat is daar het verschil tussen?

Iemand op het schoolplein een stevige duw geven kan plagen zijn, maar het kan net zo goed gaan om echt pestgedrag. We spreken over plagen wanneer kinderen min of meer aan elkaar gewaagd zijn en het vertoonde gedrag een uitnodigend karakter heeft om iets terug te doen vanuit een onschuldige sfeer. Het gaat dan om een prikkelend spelletje, dat door geen van de betrokkenen als bedreigend of echt vervelend wordt ervaren. Er is bovendien sprake van een pedagogische waarde: door elkaar eens uit te dagen leren kinderen heel goed om met allerlei conflicten om te gaan. Dat is een vaardigheid die ze later in hun leven van pas komt bij conflicthantering, waar iedereen in zijn leven mee te maken krijgt.

Bij pesten is er van die onschuldige sfeer geen sprake meer. Dat zal hierna duidelijk worden.

Pesten Plagen
Systematisch

Machtsevenwicht ongelijk

Het slachtoffer kan niet (meer) voor zichzelf opkomen

Psychische of fysieke schade

Niet- systematisch

Machtsevenwicht gelijk

Het slachtoffer kan voor zichzelf opkomen

Geen psychische of fysieke schade

 

 

3.2.2 Soorten specifiek pestgedrag

  • Verbaal
  • Fysiek
  • Intimidatie
  • Isolatie
  • Verstoppen, stelen of vernielen van bezittingen

Het specifieke van pesten is gelegen in het bedreigende en vooral systematische karakter van het gedrag. We spreken van pestgedrag als het regelmatig gebeurt, waardoor de veiligheid van de omgeving van een kind wordt aangetast. De inzet van het pestgedrag is altijd macht door intimidatie. Bij dit echte pestgedrag zien we ook altijd de onderstaande rolverdeling terug bij een aantal betrokkenen.

 

 

3.2.3. De betrokkenen

Het gepeste kind

Sommige kinderen hebben een grotere kans om gepest te worden dan anderen. Dat kan komen door uiterlijke kenmerken maar het heeft veel vaker te maken met vertoond gedrag, de wijze waarop gevoelens worden beleefd en de manier waarop dat geuit wordt. Kinderen die gepest worden doen soms andere dingen dan de meeste leeftijdgenoten. Er zijn helaas aanleidingen genoeg om door anderen gepest te worden mits de pesters daar de kans voor krijgen vanuit de situatie.

Veel kinderen die worden gepest hebben een beperkte weerbaarheid. Ze zijn niet in staat daadwerkelijk actie te ondernemen tegen de pesters en stralen dat dan ook uit. Vaak zijn ze angstig en onzeker in een groep, ze durven weinig of niets te zeggen omdat ze bang zijn om uitgelachen te worden. Deze angst en onzekerheid worden verder versterkt door het ondervonden pestgedrag, waardoor het gepeste kind in een vicieuze cirkel komt waar het zonder hulp zeker niet uitkomt.

Gepeste kinderen voelen zich vaak eenzaam, hebben in de omgeving waarin ze gepest worden geen vrienden om op terug te vallen en kunnen soms beter met volwassenen opschieten dan met leeftijdgenoten.

De pesters

Jongens die pesten zijn vaak juist fysiek wel de sterksten uit de groep. Ze kunnen zich permitteren zich agressiever op te stellen en ze reageren dan ook met dreiging van geweld of de indirecte inzet van geweld. Deze pesters lijken in eerste indruk populair te zijn in een klas, maar ze dwingen hun populariteit in de groep af door te laten zien hoe sterk ze zijn en wat ze allemaal durven. Met het vertoonde pestgedrag gaat ze dat gemakkelijk af en ze krijgen andere kinderen mee bij het gedrag richting slachtoffer.

Pesters hebben ook feilloos in de gaten welke kinderen gemakkelijk aan te pakken zijn en als ze zich vergissen, gaan ze direct op zoek naar een volgend slachtoffer. De zwijgende meerderheid en potentiële meelopers krijgen een keuze die onuitgesproken wordt opgelegd en die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: je bent voor of je bent tegen me. Hier gaat een grote dreiging uit naar de gezamenlijke omgeving van pester en slachtoffer. Alles is immers beter dan door de “machtige pester” zelf gepest te worden. De pesters stralen juist deze dreigende zekerheid met verve uit. Ze overtreden bewust regels en storen zich aan god noch gebod. Ook hebben ze vaak de vaardigheden ontwikkeld om met hun daden weg te komen. Het profiel van de pester is sterk zelfbevestigend; hij ziet zichzelf als een slimme durfal die de dommerds de loef afsteekt en ze dat ook bij herhaling laat merken. “Wie maakt mij wat?” staat met grote letters op het voorhoofd geschreven.

Het komt ook regelmatig voor dat een pester een kind is dat in een andere situatie zelf slachtoffer is of was. Om te voorkomen weer het mikpunt van pesten te worden, kan een kind zich in een andere omgeving dan die waarin hij slachtoffer is, vervolgens als pester gaan opstellen en manifesteren. “Laten pesten doet pesten.”

Meisjes pesten veelal minder openlijk dan jongens en vaak op een subtiele manier, waarbij de uitdaging naar het gezag ter plekke niet echt aan de orde is. Ze pesten meer met woorden, maken geniepige opmerkingen of sluiten andere kinderen buiten. Meisjes opereren minder individueel en meer met groepsvorming, in de zin van er al dan niet bij te horen. Fysiek geweld komt bij deze groep pesters veel minder voor.

Een succesvolle pester leert niet om zijn agressie op een andere manier te uiten dan door het ongewenste pestgedrag te vertonen. Ook pesters hebben echter op termijn last van hun pestgedrag. Door hun verkeerde, en vooral beperkte sociale vaardigheden hebben ze vaak moeite om vriendjes op lange termijn te maken. Ze kunnen geen vriendschap opbouwen en onderhouden op andere gronden dan die van macht en het delen in die macht. Pesters maken een abnormale sociale ontwikkeling door met alle gevolgen van dien voor de pester zelf.

De meelopers, de andere kinderen en de ouders

De meeste kinderen zijn niet direct betrokken bij pesten in de direct actieve rol van pester. Sommige kinderen behouden enige afstand en andere kinderen doen incidenteel mee. Dit zijn de zogenaamde “meelopers/ de grijze massa”. Er zijn ook kinderen die niet merken dat er gepest wordt of niet willen weten dat er gepest wordt in hun directe (school)omgeving.

Het specifieke kenmerk van een meeloper is de grote angst om zelf in de slachtofferrol te raken. Maar het kan ook zijn dat meelopers stoer gedrag wel interessant vinden en denken daardoor in populariteit mee te liften met de pester in kwestie. Vooral meisjes doen nogal eens mee met pesten om een vriendin te kunnen behouden.

Als kinderen actiever gaan meepesten in een grotere groep, dan voelen ze zich minder betrokken en verantwoordelijk voor wat er met pesten wordt aangericht. Alles wat in een groep gebeurt verdringt het individueel denken meer en meer naar de achtergrond. Zo kan met name groepsgedrag leiden tot excessen die achteraf voor iedereen – inclusief de pesters – onacceptabel zijn.

Het heeft absoluut zin om daadwerkelijk op te staan tegen het pesten. Zodra andere kinderen het gepeste kind te hulp komen of tegen de pesters zeggen dat ze moeten ophouden, kan de situatie aanzienlijk veranderen.

Kinderen die pestgedrag signaleren en dit bij de leerkracht aangeven, vervullen dus een belangrijke rol.

Ook ouders kunnen een belangrijke rol spelen.

Ouders van kinderen die gepest worden en die dit probleem met de school willen bespreken, zijn natuurlijk altijd emotioneel bij het onderwerp betrokken. Er zijn sterke gevoelens van onmacht bij deze ouders en dat is niet altijd een goede leidraad tot rationeel handelen. De ouder wil maar één ding en dat is dat het pestgedrag ogenblikkelijk stopt.

Ouders van kinderen die niet direct bij het pesten zijn betrokken, kunnen meer afstand nemen. Daardoor zijn ze beter in staat om aan hun kind duidelijk te maken, dat er iets aan het pesten gedaan moet worden. Dat is ook in het belang van de opvoeding en ontwikkeling van hun eigen kind. Als er immers in de omgeving van een kind gepest wordt, heeft het kind zelf ook last van een onveilige, onprettige sfeer in de groep.

 

 

3.2.4. Te verwachten problemen bij de aanpak van pesten

  • Bij het gepeste kind

Een gepest kind schaamt zich vaak voor zijn gedrag. Het voldoet niet aan de normen die de ouders graag in hun kinderen terugzien: een vrolijk en vooral onbezorgd kind dat zelfstandig in staat is zijn boontjes te doppen. Pesten is een groot probleem voor kinderen en zorgt ook voor een evenredig groot probleem bij de erkenning en de aanpak ervan. Veel gepeste kinderen doen er dan uiteindelijk ook maar het zwijgen toe en vereenzamen. De angst wordt aanvankelijk nog groter als het pesten bespreekbaar gemaakt wordt door de ouders. Hierdoor kan het gepeste kind immers eens te meer met de gevolgen van het pesten worden geconfronteerd. Als represaille kan er in nog heviger mate gepest worden dan daarvoor al het geval was.

  • Bij de pester

De pester zelf ziet zich in zijn machtsspel bedreigd, en dat moet ten koste van alles voorkomen worden. Soms blijken de pesters echter net zo opgelucht bij een duidelijke aanpak als de slachtoffers. Er wordt immers ook aandacht besteed aan hun onmacht om normaal met andere kinderen een relatie op te bouwen. Bij een aantal pesters is dat hun liefste wens waartoe ze echter helaas onmachtig zijn door het ontbreken van de juiste sociale vaardigheden.

  • In de directe kind- omgeving

Daarnaast is het goed te weten dat er altijd kinderen zijn die zich schuldig voelen omdat ze niet op kunnen komen voor het slachtoffer door actief te helpen of een volwassene te hulp te roepen. Dit is vergelijkbaar met het niet te hulp schieten bij het verdrinken van mensen, waar een menigte bij aanwezig is.

Ook zijn er altijd kinderen die helemaal niet in de gaten hebben dat er in hun omgeving gepest wordt. Ze zien wel het een en ander gebeuren, maar kunnen de gebeurtenissen niet duiden als pestgedrag waar gepeste kinderen erg veel last van ondervinden.

  • Bij de ouders

Ouders van kinderen hebben vaak moeite om hun kind terug te zien in de rol van meeloper of pester. Ouders beschikken ook niet altijd over de juiste informatie en een pester op school hoeft zich in de thuissituatie niet als zodanig te manifesteren. Sommige ouders zien ook de ernst van de situatie onvoldoende in. Ze vertalen het pestgedrag van hun kind in weerbaar gedrag. Hun kind maakt echter een abnormale ontwikkeling door met grote risico’s op normatief afwijkend gedrag op latere leeftijd met alle gevolgen van dien. Andere ouders zien er niets meer in dan wat onschuldige kwajongensstreken. De uitspraak:”Ach, iedereen is wel eens gepest, u toch ook?”, geeft de visie van ouders op dit gedrag aardig weer. Behalve de pester moeten dus vaak ook de ouders doordrongen worden van het ongewenste karakter van het vertoonde pestgedrag voor alle betrokkenen.

 

3.2.5. Uitgangspunten bij ons protocol

  • Als pesten en pestgedrag plaatsvindt, ervaren we dat als een probleem op Basisschool De Bron. Dit geldt zowel voor de leerkrachten als de ouders, de kinderen, de gepeste kinderen, de pesters en de “zwijgende” groep kinderen.
  • Wij hebben een inspanningsverplichting om pestgedrag te voorkomen en aan te pakken. Wij scheppen hiertoe een veilig pedagogisch klimaat waarin pesten als ongewenst gedrag wordt ervaren en absoluut niet wordt geaccepteerd.
  • Wij zijn alert op pestgedrag in algemene zin. Indien pestgedrag optreedt, nemen wij hier duidelijk stelling tegen en ondernemen de afgesproken acties.
  • Wanneer pesten – ondanks alle inspanningen – weer optreedt, voert Basisschool De Bron de uitgewerkte protocollaire procedure uit.
  • Wij werken op school met de supportgroepstrategie

 

Supportgroepstrategie:

De supportgroepstrategie is een methode van Sue Young die uitgaat van het positieve en niet het negatieve benadrukt. Bij deze aanpak spreken we niet van pesten en van schuld (de oplossingsgerichte benadering.) Kinderen leren om goed samen te werken en leren dat zij samen verantwoordelijk zijn voor een sfeer in de groep, waarin iedereen zich gelukkig voelt.

We informeren de ouders van het kind dat zich gepest voelt. We voeren maximaal drie weken gesprekken met de supportgroep en kijken of het kind dat gepest werd, nu niet meer gepest wordt. We communiceren dit ook met ouders.

 

3.2.6. Om welke protocollaire maatregelen gaat het: Preventie, bemiddeling en repressie.

Preventieve maatregelen

  • De leerkracht bespreekt jaarlijks in de eerste weken van het schooljaar met de leerlingen de algemene schoolregels. Hieruit voortvloeiende groepsregels worden desgewenst met elkaar vastgesteld.
  • In de groep werken we aan een positief groepsklimaat waar kinderen zich veilig voelen.
  • In alle groepen wordt de methode Kinderen en hun sociale talenten gebruikt.
  • Tweemaal per jaar wordt door de groepsleerkracht de SCOL ingevuld.
  • De vertrouwenspersoon brengt elk jaar een bezoek aan alle groepen om te vertellen over haar functie

 

Bemiddeling

  • Wordt iemand, ondanks alle afspraken, toch onder druk gezet, dan heeft iedere leerling en ouder het recht en de plicht, de hulp van de leerkracht, de directeur en of de vertrouwenspersoon in te roepen. Deze zorgt voor een zorgvuldige aanpak.
  • Indien er sprake is van pestgedrag volgen we het stappenplan zoals hieronder aangegeven.

 

Repressieve maatregelen

  • Wanneer de leerkracht ziet dat de voorgaande maatregelen niet het gewenste resultaat opleveren, heeft dit consequenties. De ouders van de pester en de gepeste worden op de hoogte gesteld van de ongewenste gebeurtenissen (telefonisch of in een gesprek op school). Bij het gesprek met de ouders van de pester is de pester aanwezig. De medewerking van de ouders wordt nadrukkelijk gevraagd om een einde aan het probleem te maken. Aan het eind van dit oudergesprek worden de afspraken met de pester uitdrukkelijk doorgesproken en ook vastgelegd. Ook de op te leggen sancties bij overtreding van de afspraken worden daarbij vermeld. Gedacht kan worden aan uitsluiting van met name de situaties die zich in het bijzonder lenen voor pestgedrag. Daarbij kan gedacht worden aan: buitenspelen, bewegingsonderwijs etc. De interne begeleider en directie worden uiterlijk in dit stadium op de hoogte gesteld van de gesprekken met de kinderen en de ouders en kunnen de gemaakte afspraken terugvinden in het leerlingdossier. Ook worden de overige teamleden geïnformeerd opdat zij op de hoogte zijn van de situatie en daardoor mede alert kunnen zijn.
  • Indien het probleem zich toch blijft herhalen meldt de leerkracht dit aan de directie. De directie roept de ouders op school voor een gesprek. Ook het kind kan in dit eerste directiegesprek betrokken worden. De directie gaat uit van het opgebouwde dossier van de leerkracht en vult dit verder aan met het verloop van de gebeurtenissen.
  • Indien het gedrag niet verbetert kan deskundige hulp worden ingeschakeld zoals school ondersteuningsteam (orthopedagoog, schoolmaatschappelijk werker, school verpleegkundige, de schoolarts van de GGD of de gemeenteregisseur). De intern begeleider blijft betrokken en coördineert.
  • Bij aanhoudend pestgedrag kan besloten worden de pester tijdelijk in een andere groep te plaatsen. De directie coördineert.
  • In extreme gevallen kan een leerling geschorst of verwijderd worden. Een en ander volgens het vastgestelde protocol Schorsing en Verwijdering. De directie initieert.

 

3.2.7. Concrete pedagogische invulling als handvat van het pestprotocol

Het is belangrijk om bij pestgedrag een duidelijke voortgangscontrole uit te oefenen want er is veel tijd mee gemoeid en er zijn ook vele betrokkenen.

De leerkracht heeft een zeer belangrijke rol. De leerkracht zal helder en duidelijk moeten maken dat het gedrag ongewenst is voor alle betrokkenen en niet geaccepteerd wordt.

  • Begeleiding van het gepeste kind

De begeleiding van het gepeste kind is van groot belang. Het kind is eenzaam en slachtoffer en heeft recht op professionele zorg vanuit de school. Naast het voorkomen van nieuwe ongewenste ervaringen staat het verwerken van de ervaringen.

Het kind heeft recht op medeleven en een luisterend oor. Het moet zich veilig weten bij de leerkrachten en de groep.  Door te gaan werken met de oplossingsgerichte kringgesprekken (methode van Sue Young) proberen we bij het kind helder te krijgen wanneer hij zich ongelukkig voelt op school. Daarnaast is het van groot belang dat het kind weet dat de leerkracht en zijn ouders zich zorgen maken. Het is dus niet een probleem van het kind maar ook van de ouders, de groep en de leerkrachten.

Het is belangrijk dat – wanneer het gedrag van gepeste kind daarom vraagt – er ook actief hulp wordt geboden. Dit gebeurt in eerste instantie door de leerkracht. Voor het kind is het van belang dat er naar hem wordt geluisterd en dat hij weet dat anderen zich zorgen maken. De vraag aan het kind is dan ook altijd: “Wil je dat wij je helpen?”

  • Begeleiding van de pester

De pester heeft in ons pedagogisch klimaat ook recht op hulp. Hij of zij is immers niet in staat om op een normale wijze met anderen om te gaan en heeft daar onze professionele hulp bij nodig.

In een gesprek met de supportgroep praten we niet over de pester of pestgedrag. We geven niemand de schuld. We praten met de leerlingen over het feit dat een leerling zich niet gelukkig voelt in de groep. De grote vraag aan deze groep leerlingen is hoe we het kind kunnen helpen om zich gelukkig te voelen op school. Door deze manier van gesprekken voeren worden leerlingen zich wel zeker bewust van hun eigen gedrag terwijl je het niet benoemd.

Belangrijk is ook inzicht te krijgen in het effect van de supportgroep voor het gepeste kind én de pester zelf. Samen zoeken naar ander, positief gedrag waar de pester zich prettig bij voelt.

  • Begeleiding van de zwijgende middengroep en de meelopers

Hier is het belangrijkste om de kinderen bewust te maken van de invloed die ze (kunnen) hebben op het voortbestaan of juist stoppen van pestgedrag. Ook is het van belang de kinderen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor het behoud van een goede sfeer in de groep. Veel van deze begeleiding zal in de preventieve sfeer plaatsvinden.

  • Begeleiding van de ouders

Voor de ouders van het gepeste kind is het van belang, dat de school ernst maakt met de aanpak van het pesten. Met hen zal overleg zijn over de aanpak en begeleiding van hun kind.

De ouders van de structurele pester moeten absoluut op de hoogte zijn van wat er met hun kind gebeurt. Zij hebben er recht op te weten dat hun kind in sociaal opzicht bepaald zorgwekkend gedrag vertoont dat dringend verbetering behoeft.

De ouders van de zwijgende middengroep en de meelopers moeten zich bij de leerkracht kunnen melden als zij van hun kind vernemen dat er een kind gepest wordt. Ook voor ouders moet een klimaat geschapen worden waarin het duidelijk is dat wij open staan voor dit soort meldingen. Ouders kunnen hun kinderen zeggen dat zij het verschrikkelijk vinden als kinderen elkaar pesten. Dat als hun kind het ziet, het zeker niet mee moet pesten maar stelling moet nemen. Indien het kind die stelling niet durft te nemen, het altijd aan de ouders of de leerkracht moet vertellen. Praten over pesten is fundamenteel iets anders dan klikken. Ouders kunnen hun kind daarin ondersteunen en begeleiden.

3.2.8. Stappenplan met betrekking tot pesten

Samengevat worden bij pesten op Basisschool De Bron de volgende acties ondernomen:

Algemeen

  • School- en groepsregels regelmatig bespreken.
  • Werken met de theorie “van pesten naar samenwerken”.
  • 2 keer per jaar Scoll invullen.
  • Ouders informeren en mobiliseren.
  • Aantekeningen maken van gesprekken en voorvallen bij de betreffende leerling.

 

 

Stappenplan:

De groepsleerkracht onderneemt in overleg met de intern begeleider onderstaande stappen:

  1. Gesprek met de leerling waar het om draait… “het gepeste kind”
  • Vraag de leerlinge wat hij/zij belangrijk vindt om te vertellen.
  • Luister naar het soort gebeurtenissen, probeer niet exact specifieke incidenten boven tafel te krijgen (niet; wie deed wat en waarom).
  • Accepteer wat er gezegd wordt, ook als er weinig over het pesten zelf verteld wordt. Oordeel niet, trek het verhaal niet in twijfel.

 

Vraag de leerling:

  • Bij welke kinderen voel jij je niet prettig?
  • Wie zijn erbij?
  • Wie zijn vrienden of mogelijke vrienden? Door wie voel jij je gesteund, of zou je gesteund kunnen voelen.
  • Vertel de leerling dat de genoemde leerlingen gevraagd worden om te helpen om hem/haar gelukkiger te maken op school. Genereer hoop.
  • Maak een afspraak voor een vervolggesprek.

 

  1. Gesprek met de supportgroep
  • Nodig 6 tot 8 leerlingen uit die de leerling genoemd heeft.
  • Vertel deze leerlingen dat je hun hulp nodig hebt.
  • Vertel de groep dat X ongelukkig is op school en dat zij gekozen zijn omdat ze allemaal kunnen helpen (dit is wat ze gemeenschappelijk hebben). Vraag of ze je willen helpen zodat X gelukkiger kan zijn op school.
  • Vergroot empathie met X door te vragen of ze zelf ooit ongelukkig zijn geweest op school. Bespreek kort de gevoelens van de leden van de supportgroep die zeggen wel eens ongelukkig geweest te zijn op school en zeg dat X op dit moment vergelijkbare gevoelens heeft.
  • Leg uit dat niemand op school zich ongelukkig zou moeten voelen. Omdat zij X kennen, weten zij beter dan wie dan ook waarom en wanneer X zich ongelukkig voelt. Vraag naar voorbeelden daarvan. Als er namen worden genoemd, zeg dan dat dat niet belangrijk is. Zeg dat het niet gaat om straffen, waarborg een niet – oordelende sfeer in het gesprek.
  • Vraag de groep wat zij kunnen doen om de situatie voor X beter te maken. (zij weten immers wat er gaande is.) Belangrijk is hier om wrok en negatieve uitlatingen te negeren en positieve suggesties te prijzen. Zorg ervoor dat iedereen een suggestie( van zichzelf of van een ander) kan uitvoeren. Iedereen neemt een voor hem/haar haalbare taak op zich. Iedereen is belangrijk. De feitelijke betrokkenen hebben  het groepsdoel: de situatie voor X beter maken. De suggesties moeten uit de groep zelf komen. De groep is eigenaar van het plan! Maak altijd aantekeningen zodat hier later op terug gekomen kan worden.
  • Bedank de groep. Geef hen complimenten over het plan.
  • Vertel hen dat ze over een week in een vervolggesprek alles kunnen vertellen over wat ze hebben kunnen doen voor X. De groep krijgt hiermee de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het plan.
  • Maak een afspraak voor het vervolggesprek.

 

  1. Vervolggesprek met de leerling waar het om draait.
  • Dit gesprek duurt meestal maar vijf minuten.
  • De leerling wordt gevraagd hoe het gaat, mogelijk met gebruik van een schaal van 1 tot 10. Meestal gaat het goed. Geef het kind daarover complimenten
  • Zorg ervoor dat de leerling aandacht blijft krijgen, ook nu het goed gaat!
  • Maak een afspraak voor een vervolggesprek.

 

  1. Vervolggesprek met de supportgroep
  • De groep wordt gevraagd hoe het nu gaat met X.
  • Meestal melden ze dat het beter gaat met X. Probeer te voorkomen dat het gesprek suggereert at het alleen om X draait. Moedig hen aan te vertellen wat zij hebben gedaan zodat het nu beter met X gaat.
  • Bedank de supportgroep voor hun hulp. Geef hen daarover complimenten (individueel en voor de groep) en vraag of ze nog een week door willen gaan met hun hulp. Dit wordt in de praktijk nooit geweigerd.
  • Maak een afspraak voor een vervolggesprek.
  • Vervolggesprekken kunnen net zolang gepland worden als nodig lijkt, maar meestal zijn twee vervolggesprekken voldoende. Stop er dan mee om afhankelijkheid te voorkomen. Blijf de supportgroep informeel complimenteren over hun aandeel in “dat het beter gaat met X. “

 

  1. Bevestig de nieuwe situatie met een gepaste erkenning
  • Geef zowel het kind waar het om draait als de supportgroep een gepaste erkenning.
  • Laat leerlingen zoveel mogelijk meedenken in wat een gepaste erkenning is!
  • De erkenning is meer de markering en viering van een succes dan de reden om mee te doen aan de supportgroep.

 

 

3.3. Racisme/discriminatie.

Wij leven in een multiculturele samenleving. Dit houdt in dat verschillende groepen uit onze samenleving hun eigen volkscultuur hebben. Iedere groep heeft zijn eigen aard, huidskleur, levensovertuiging, volksgewoonten zoals kleding en voedsel, enz.

Ook onze schoolbevolking is multicultureel.  Dat vraagt van alle bij de school betrokkenen extra inzet en aandacht voor een goed pedagogisch klimaat voor alle leerlingen.

Daarom wordt van alle personen die betrokken zijn bij de stichting Marcant- BSV het volgende verwacht:

  • zij behandelen alle leerlingen en hun ouders gelijkwaardig
  • zij bezigen geen racistische en/of discriminerende taal
  • zij dragen er zorg voor dat er in het lokaal geen racistische of discriminerende teksten en/of afbeeldingen voorkomen op posters, in schoolkrant, te gebruiken boeken e.d.
  • zij zien er op toe dat leerlingen en ouders ten opzichte van medeleerlingen en hun ouders geen racistische of discriminerende houding aannemen in omgang en gedrag (in en om de school)
  • leerlingen, die tijdens het buiten spelen betrapt worden op racistische/discriminerende taal en/of gedragingen worden daarop aangesproken, zodat collega’s hierop kunnen inspelen
  • de behandeling van gesignaleerde racistische/discriminerende taal en/of gedragingen gebeurt overeenkomstig de procedure zoals die is beschreven bij pesten
  • zij nemen duidelijk afstand van racistisch en of discriminerend gedrag van collega’s, ouders en andere volwassenen binnen de school en maken dit ook kenbaar.

 

3.4. Lichamelijk geweld

Bij dit onderwerp hanteren we de volgende regel:

  • binnen de schoolpoorten wordt iedere vorm van lichamelijk geweld, zowel door volwassenen als door kinderen, zoveel mogelijk voorkomen en niet getolereerd.

 

In de relatie leerkracht – leerling:

  • er worden geen lichamelijke straffen gegeven, ook geen lichte tikken of knijpen in de arm. Als vechtende leerlingen uit elkaar moeten worden gehaald en het lukt niet met woorden, dan worden ze met minimale aanraking uit elkaar gehaald
  • als de ouders van de leerling een klacht indienen bij de directie wordt een gesprek gearrangeerd tussen de ouders en de directie. Indien er geen bezwaar is bij de ouders, is daarbij de betrokken leerkracht aanwezig (eventueel ook de vertrouwenspersoon)
  • wordt in bovenstaand gesprek geen bevredigende oplossing gevonden, dan wordt de klacht neergelegd bij de vertrouwenspersoon
  • de vertrouwenspersoon bemiddelt tussen de betrokken partijen om voor alle betrokkenen tot een bevredigende oplossing te komen
  • lukt het bovenstaande niet dan legt zij de klacht voor aan de klachtencommissie.

 

In de relatie overige volwassenen – leerlingen op school:

  • bij lichamelijk geweld door een volwassen persoon, niet zijnde een leerkracht, toegebracht aan een leerling, wordt dit gemeld bij de directeur en/of de vertrouwenspersoon
  • de vertrouwenspersoon tracht te bemiddelen tussen de betrokken partijen. Bij ernstige situaties wordt de wijkagent ingeschakeld
  • indien nodig wordt de klacht neergelegd bij de klachtencommissie.

 

 

(bron: Sue Young “van pesten naar samenwerken” De supportgroep oplossingsgerichte aanpak bij pestgedrag in school)